Contante waarde en kapitaliseren

Kapitaliseren is het berekenen van het bedrag dat heden weggezet moet worden om ieder jaar het verlies arbeidsvermogen of gederfd levensonderhoud te compenseren. Er wordt rekening gehouden met een aantal factoren: rente, inflatie en sterftekans. 

Inflatie
Inflatie is een samenstelling van looninflatie en prijsinflatie. De looninflatie is de correctiefactor waarmee het loon jaarlijks (gemiddeld) gestegen zou zijn door bijvoorbeeld CAO-verhogingen. De prijsinflatie is de correctiefactor voor de geldontwaarding. Om in de toekomst aan waarde hetzelfde bedrag in handen te hebben als het bedrag dat op peil van het kapitalisatiejaar is berekend, moet de invloed van de inflatie bepaald worden.

Rente
Rente zorgt ervoor dat een kapitaal aanwast in de loop der tijd.  Eigenlijk betaalt de instantie waar het geld wordt bewaard, meestal de bank, mee aan het totale kapitaal dat nodig is om het verlies verdienvermogen te compenseren.

Sterftekans of statistische eindleeftijd
Als laatste moet de invloed van de sterftekans bepaald worden. Aan de hand van de sterftetabel wordt berekend wat de kans is dat iemand over bijvoorbeeld 5 jaar nog in leven is. De sterftekans houdt eigenlijk in dat iemand elk jaar een stukje dood gaat. Wanneer de sterftekans toegepast wordt, wordt er gerekend tot 100-jarige leeftijd.
Er kan ook voor gekozen worden om een statische eindleeftijd overeen te komen. Een statische eindleeftijd is niks anders dan een overlijdensleeftijd. Als voor deze optie gekozen wordt, dient er uiteraard geen jaarlijkse sterftekans meer meegenomen te worden: dan zou iemand (rekentechnisch) twee keer dood gaan.

Fiscale component
Als de vergoeding betaald wordt, moet de ontvanger over het vermogen jaarlijks vermogensbelasting aan de fiscus afdragen. Ook dit wordt meegenomen in de berekening. De fiscus hanteert een fictief rendement uit sparen en beleggen waarover 30% heffing betaald moet worden. Niet het gehele vermogen is onderhevig aan de vermogensbelasting; er geldt een heffingsvrij vermogen per persoon. 

Rekenrente
Onder rekenrente wordt verstaan: De all-in factor waarin rente, inflatie en fiscale component verdisconteerd zijn.
Wanneer er in de branche gesproken wordt over rekenrente, wordt er echter vaak iets anders bedoeld, namelijk: rente -/- inflatie. Er wordt gezegd "Wij rekenen met 3% rekenrente", maar er wordt bedoeld "Wij rekenen met 6% rente en 3% inflatie en nemen de fiscale component afzonderlijk mee". Immers 6-3=3, nietwaar?

Dat is zeker waar, maar 10-7 is ook 3 en dit geeft een heel andere uitkomst van de totale schadevergoeding. Om Babylonische spraakverwarringen te voorkomen is het aan te raden om de percentages rente en inflatie afzonderlijk te benoemen. In het artikel in TLP wordt dit onderwerp ook uitgebreid behandeld.

Ook op de hoogte blijven?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief.